Memoires van Pieter Kloosterman,
Kapitein militair / verzetsman
*12-04-1893 – † 28-01-1985
Verantwoording:
De volgende gegevens komen uit de map van Pieter Kloosterman en heb ik verkregen via Cees Kaijser uit Schoonhoven (archief Gemeente Heinkenszand).
Memoires van Pieter Kloosterman, Kapitein militair / verzetsman.
Geboren 12-04-1893, overleden 28-01-1985 te Nisse
Gehuwd op 12 juli 1916 te Nisse met Christina Hirdes
De hofstede van zijn vader, overgenomen van zijn vader, was gelegen aan de Zuidweg te Nisse De hofstede van mijn grootvader was gelegen aan de Lageweg in de Kruininger- polder, de naam was “La Solitude”. Hij groeide op bij zijn vader en grootvader.
In 1914 1924 – 1938 1939 1945 -1946 1958 |
in Militaire Dienst (tijdens de eerste wereld oorlog) ingedeeld bij de 8 ste Compagnie wielrijders (daarna motor dienst) Instructeur voor auto- treindienst Adjudant onderofficier, 3e legerkorps overgeplaatst naar Den Haag als inlichtings officier met groot verlof (65 jaar) |
Zijn rol in het verzet
Pieter Kloosterman is bekend in Zeeland vanwege zijn rol in het verzet tijdens deTweede Wereldoorlog. Nadat hij als beroepsmilitair na de capitulatie in 1940 was gedemobiliseerd geraakte hij in de illegaliteit door in november 1940 pogingen te ondernemen om aan geld te komen voor de gezinnen van in het buitenland verblijvende zeevarenden.
Via een aantal tussenpersonen kwam hij in contact met de commandant van het verzet in Zuid-HoIland. Deze verzocht hem in de regio verschillende verzetsgroepen op te richten. Deze commandant zorgde er ook voor dat Pieter Kloosterman de mogelijkheid kreeg dat te doen, door voor hem een functie bij de economische controledienst te “regelen”, een functie die veel deuren voor hem open deed gaan en de benodigde mobiliteit met zich meebracht.
Ondanks alle omzichtigheid waarmee de organisatie op poten gezet werd – slechts enkelen kenden enkelen – moest Pieter Kloosterman vanaf eind 1942 zijn verzetsgroep leiden vanuit onderduikadressen. De verzetsgroep had overigens niet tot taak om door middel van spectaculaire acties de bezetter te bekampen, maar diende zich voor te bereiden om de orde te handhaven in de periode tussen de bevrijding van Zeeland door de geallieerden en de komst van het wettelijke Nederlandse gezag. Tevens werden inlichtingen doorgegeven waarvan werd verondersteld dat die voor de geallieerden van belang zouden zijn. Kloosterman realiseerde zich al spoedig, dat de Sloedam tussen Walcheren en Zuid-Beveland wel eens een moeilijk te nemen hindernis voor een bevrijdingsleger zou kunnen zijn. Hij besloot het Sloe-gebied te verkennen en ontdekte een route waar bij laag water slechts veertig centimeter water kwam te staan. Deze verkenningstochten bleken geen vergeefse moeite te zijn geweest. Bij de bevrijding van Walcheren bereikte een Canadese* (zie correctie hieronder) brigade via deze route zonder problemen het nog bezette eiland Walcheren.
*Correctie:
Het waren de Schotten van de 6th (Lanarkshire) Battalion of The Cameronians (Scottish Rifles), van de 157th Infantry Brigade, 52nd (Lowland) Infantry Division. De Canadezen waren nl. op 3 november 1944 door de Schotten afgelost en gingen recupereren in Mechelen (België).
De organisatie die Pieter Kloosterman in de oorlogsjaren had opgezet bestond uit veertig betrekkelijk kleine groepen. De totale sterkte bedroeg 700 man. Na de bevrijding kwamen daar nog eens 400 man bij. Deze ordedienst (de OD) , handhaafde de orde in het bevrijde gebied en verrichtte bewaking en verkenningswerk voor de geallieerden, tot 15 december 1944, toen namen de Binnenlandse Strijdkrachten die taken over. Veel mensen uit het verzet, onder wie Pieter Kloosterman, werden in de BS opgenomen.
Op 29 juni 1951 werd aan Pieter Kloosterman per Koninklijk Besluit het Bronzen Kruis toegekend op grond van zijn dappere daden gedurende de bezettingsjaren en tijdens de bevrijding.
In 1981 ontving Pieter Kloosterman het Verzets herdenkingskruis.
In 1983 werd Pieter Kloosterman voorzitter van de afdeling Zeeland van de Nationale Federatieve Raad van het voormalig verzet. Pieter Kloosterman is vanaf jongsaf lid geweest van de schietvereniging “Pro Patria” te Nisse, waarvan vele jaren als voorzitter.
De geschiedenis van Pieter Kloosterman
Wat nu volgt is het verhaal van Pieter Kloosterman zoals hij dat zelf op papier zette in het voorjaar van 1984. Het vertelt ons over gebeurtenissen in twee wereldoorlogen en in de tijd daar tussen zoals Pieter Kloosterman militair in hart en nieren zoals hij zelf zegt die beleefde.
Op 12 april 1895 werd te Nisse een klein dorp op Zuid-Beveland geboren Pieter Kloosterman schrijver dezes. Hij groeide op bij zijn vader (Jacobus Kloosterman Huwelijk: met Jeleyntje van Driel) en grootvader (Johannis Kloosterman de stiefvader van Jeleyntje van Driel) op hun hofsteden. De hofstede van mijn vader overgenomen van zijn vader was gelegen aan de Zuidweg te Nisse. De hofstede van mijn grootvader was gelegen aan de Lageweg in de Kruiningerpolder. De naam was “La Solitude”.
Mijn vader boerde zoals zijn vader (Jacob Kloosterman Huwelijk: met Elizabeth Jozina Versluijs): ondiep ploegen met meestal een slechte afwatering waardoor de grond verzuurde waardoor de opbrengst veelal weinig was. Mijn grootvader boerde volgens de nieuwste beginselen diep ploegen goede afwatering op zekere diepte werden afvoerbuizen gelegd waardoor het overtollige water vlug weg kon. Ook werkte hij met kunstmest. Dat alles maakte dat zijn oogsten beter waren dan die van mijn vader. Toen mijn vader dit zag nam hij deze nieuwe beginselen over en ook zijn oogsten werden beter.
Mijn ouders waren streng gereformeerd en zeer koningsgezind.
Als ik op de hofstede van mijn vader de huiskamer rondkeek dan zag ik drie grote foto’s aan de muur hangen. Eén van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina rechts daarvan de Regentes en links van Hare Majesteit de President van Oranje Vrijstaat Paul KrÜger. Rond de eeuwwisseling was er veel beroering in ons werelddeel. De grote mogendheden wilden uitbreiding van hun land; zij bezetten gewoon de kleine staatjes; de inwoners leefden stil en gelukkig zij zagen geen gevaar.
Zo ook Engeland dat Afrika wilde want daar was rijkdom. Zo ontstond de Boerenoorlog. De Boeren waren goede schutters maar ze waren erg verdeeld. Ze konden met hun lichte wapens niet op tegen een leger uitgerust met artillerie mitrailleurs en infanterie waardoor President KrÜger een gevangene zou worden van Engeland. Dit was teveel voor onze Koningin. Al was zij nog maar enkele jaren als koningin gekroond in 1898 zij stuurde één onzer oorlogsschepen en haalde President KrÜger naar Nederland. Dat was een daad de Oranjes waardig.
De Nederlandse bevolking eerde haar in deze en Engeland keek op zijn neus.
In die tijd was mijn grootvader lid der gemeenteraad geworden later wethouder. Ook in die tijd was het normaal om te werken na schooltijd. De tijden waren slecht. Een pond boter kostte f025 een liter afgeroomde melk f001 een liter karnemelk f002 een zak tarwe f125. Een man verdiende per dag f100 een vrouw f060. Wanneer het regende kreeg men niets.
Ieder jaar kwamen uit Nederlands Indië officieren naar het moederland met lang verlof. Omdat deze officieren in Indië vaak te maken kregen met opstanden van inboorlingen die ook gesteund werden van buiten Indië waren deze officieren goed bekend met de wereldpolitiek. Zij wisten dat ook Nederland een klein land was met een zwakke defensie dat Nederland een vredespolitiek voerde een niet dacht aan overheersing door andere landen. Veel van deze officieren wilden tijdens hun verlof in Nederland met medewerking van de Nederlandse Overheid het volk bekend maken met onze zwakte voor wat betreft leger en vloot. Zo werden in vele gemeenten in ons land lezingen gehouden om het volk op te wekken toe te treden tot de op te richten Vereniging “De Volksweerbaarheid”. In die vereniging werden ‘s avonds in kleiner verband exercities verricht en werd met legergeweer M95 geschoten op 20 of 25 meter tevens werd veel aan sport gedaan. In de zomer werden oefeningen in groter verband in tenten gedaan.
Mannen van 16 tot 40 jaar konden toetreden. Het onderricht werd gegeven door Nederlandse officieren. In Nisse werd door L. Geille een dergelijke vereniging opgericht. Dat gebeurde in 1902. In de winter oefende men in de wandelkerk van de Hervormde Kerk te Nisse in de zomer in de kerseboomgaard van Dr. Geill die gemeentearts van Nisse was.
In de volgende jaren werd de grondslag gelegd voor de komende oorlogen. De Krimoorlog was voorbij de Balkanoorlog was komende. De Duitse keizer was zeer werkzaam om Oostenrijk aan zich te binden. Engeland trachtte met Frankrijk Rusland te benaderen. Toen ik oud genoeg was werd ik lid van de Vereniging Volksweerbaarheid te Nisse en oefende regelmatig ‘s avonds. Omdat wij allen met gevoel oefenden hielden we oefeningen met andere klassen. Zo kregen we een velddienstoefening nabij de gemeente ‘s-Heer Arendskerke.
Het ging om het bezetten van een spoorwegovergang. Dat deed de afdeling Goes. De afdeling Nisse zou deze nemen en de bezetting gevangen nemen. Nisse kon ongemerkt zo dicht naderen dat de bezetter ijlings de overgang verliet. De sneltrein uit Middelburg kwam intussen snel nader. Een achterblijver van de bezetting zag de trein niet werd aangereden en was op slag dood. De oefening werd afgelast. In die tijd werden er in ons leger verschillende vernieuwingen aangebracht. Compagnieën wielrijders werden opgericht en gevoegd bij de lichte brigade die dus voortaan bestond uit cavalerie en wielrijders. Omdat die oprichting veel geld kostte werd door de regering getracht uit de groepen van Volksweerbaarheid groepen te vormen die opgeleid werden als wielrijder. Zij kregen de naam van vrijwillige landstormers.
Zo werd dan de Landstorm geboren. In Nisse werd een groep wielrijders opgericht waarbij ook ik na een medische keuring werd ingelijfd. Een wachtmeester van de cavalerie was onze instructeur. De spanningen in ons werelddeel namen intussen toe. De Bond van Burgerwachten schreef toe een 24-uurrit uit voor wielrijders. Omdat wij goedgeoefend waren werd besloten dat onze groep daar aan zou deelnemen. We gingen per rijwiel naar Den Haag en namen de volgende dag deel aan de 24-uurrit. De daaropvolgende dag gingen we weer per rijwiel naar huis. Inmiddels werkte ik overdag nog steeds bij mijn vader op de hofstede. Dit zou ook niet anders kunnen want de produkten die de landbouwers verbouwden brachten weinig geld op derhalve moest er voor alles hard gewerkt worden door de leden van het gezin. ‘s Avonds kreeg ik door oefenen met de groep mijn militaire opleiding.
Op mijn 18e jaar werd ik opgeroepen voor de loting. Men kreeg dan een hoog of een laag nummer. De hoogste nummers werden vrijgesteld van militaire dienst. Zij zouden alleen in tijden van oorlog opgeroepen worden. Ik trok het hoogste nummer dat was een tegenvaller. In 1913 maakten veel landen hun leger en vloot steeds sterker. Duitsland gaf daarbij de toon aan. De Duitse keizer trachtte Oostenrijk aan zich te binden. Duitse politieke koeriers bezochten in het geheim vele regeringen waardoor Duitsland steeds sterker werd. Engeland zocht steun bij Frankrijk en Rusland. In Europa bleef alles nog wel rustig maar de toestand was gespannen. In het jaar 1914 namen de spanningen nog meer toe de Oostenrijkse Troonopvolger werd vermoord. Oostenrijk verklaarde Servië de oorlog. Duitsland zag zijn kans schoon en verklaarde Frankrijk de oorlog. De Eerste Wereldoorlog was begonnen.
DE EERSTE WERELDOORLOG
Nederland was neutraal en mobiliseerde leger en vloot. Duitsland viel België binnen. Ons land werd overstroomd door Belgische vluchtelingen. De Duitse legers liepen in België vast en er ontstond een loopgravenoorlog. In die tijd kreeg ik kennis aan een meisje waar ik veel van hield. In ons land traden regelmatig spanningen op. Ik was ondertussen ook opgeroepen om in werkelijke dienst te treden. De Nederlandse regering maakte gebruik van de reservisten die al geoefend waren. De legerleiding wilde in die tijd vele veranderingen in het leger aanbrengen. De cavalerie bleek bij een loopgravenoorlog namelijk niet te voldoen zonder de steun van compagnieën wielrijders die vlug en doorslaggevend konden optreden.
Ik was als landstormer opgeroepen en ingedeeld bij het 3e depot infanterie in de Stortebekestraat te Den Haag. Daar kreeg ik mijn basisopleiding als infanterist. Omdat ik bij de Volksweerbaarheid als wielrijder was opgeleid werd ik na enige tijd overgeplaatst naar Gouda. Daar kreeg ik een volledige opleiding als wielrijder. In Gouda was de dienst zwaar. Vele avond- en nachtoefeningen en de voeding was onvoldoende want ook de Belgische vluchtelingen moesten worden gevoed. Ik ging daarom vaak naar een tante die in de Zuidplaspolder (bij Gouda) woonde. Daar op de boerderij maakte men boter en kaas en bakte men zelf brood. Ik verzocht mijn commandant over te mogen gaan naar de opleiding tot korporaal. Dat werd mij toegestaan. Na een maand met veel studie slaagde ik als korporaal en werd ingedeeld bij de 8e compagnie wielrijders onder 1e luitenant Zegers. Toen deze compagnie geformeerd was trokken we naar Gilze in Brabant waar we werden ingedeeld bij het Veldleger.
De compagnie werd uitgerust met paardentraktie en derhalve kregen we te maken met een opperwachtmeester der cavalerie. De legering in Gilze was goed omdat voor de rijwielen en de wagens voor paardetractie goed gezorgd werd zodat alles droog bleef. Dat kwam het materiaal ten goede. We oefenden veel met cavalerie en op iedere vrij-dag was er een oefening met een bataljon infanterie met de daaraan verbonden mars van 70 tot 80 kilometer. We werden regelmatig verplaatst zodat we met alle soorten terrein bekend waren.
Een compagnie wielrijders bestond uit de compagniestaf en drie secties wielrijders waarvan de 1e sectie gecommandeerd werd door een 1e luitenant de 2e sectie door een 2e luitenant en de derde sectie door een opperwachtmeester. Elke sectie wielrijders bestond uit drie groepen iedere groep bestond uit 9 soldaten en een commandant. Ook elke sectie had een commandant en daarnaast een hoornblazer en een rijwielhersteller. Regelmatig was de internationale toestand gespannen. Dan werden de verloven ingetrokken.
Tijdens één der verloven deed ik ondertrouw want ik wilde Huwelijk: zijn. Enige maanden daarna opnieuw tijdens een verlof trouwde ik.Na dit verlof vroeg ik de commandant om overplaatsing naar Gouda om opgeleid te worden tot sergeant. Dit werd ingewilligd. Na het voltooien van deze opleiding keerde ik terug bij de compagnie wielrijders en werd commandant van de derde sectie. In die tijd werden er ordonnans-oefeningen gehouden in groepsverband. Over grote afstanden werden berichten overgebracht van de ene groep naar een andere groep die zich verdekt had opgesteld en alleen kenbaar was aan een kleine vlag. Er was een ordonnans die het bericht schriftelijk overbracht en tevens een ordonnans die hetzelfde bericht mondeling overbracht.
Ook in die tijd kreeg het veldleger 10 dagen legeroefening beginnende bij de IJssellinie en eindigend op de Brabantse hei. Ook werden er zeer zware officierspatrouilles gehouden. Men werd overgeplaatst naar de Harskamp waar ook schietoefeningen werden gehouden met alle soorten wapens op grote en op kleine afstanden. Terugkomend werd het kader van de compagnie door de commandant op de hoogte gebracht van oefeningen in groter verband. Ook sprak deze over de veldslagen die geleverd waren in de Eerste Wereldoorlog en over de nieuwe middelen die daarbij gebruikt waren en motiveerde daarmee het uitdelen van en oefenen met gasmaskers.
Met mijn 3e sectie kreeg ik de controle op de graaninlevering door de Westbrabantse boeren. De boeren waren verplicht een deel van hun opbrengst aan de Regering te verkopen ook bijvoorbeeld oliehoudende zaden. Veel werd echter in het zwart tegen hoge prijzen verhandeld zodat controle nodig was.
Ik werd met mijn sectie daarvoor aangewezen in Westbrabant kreeg een dubbel traktement en een goede voeding.De hofstede van mijn grootvader was intussen verkocht. De nieuwe eigenaar een zekere Putte werkte bij het Gouvernement in Oost-Indië en bekleedde daar een hoge functie. Mijn grootvader ging rentenieren en werd gemeente-ontvanger. Mijn vader werd raadslid en tevens wethouder. Regelmatig was onze compagnie gelegerd in Brabant en Limburg om samen met andere legeronderdelen grote velddienstoefeningen te houden. Ook kregen we officierspatrouilles die zeer zwaar waren. We reden dan meer dan 100 kilometer. In de winter kregen we schietoefeningen in de Harskamp.
Het was zeer koud en het vroor hard. In die koude reden we de 1e dag van Loon op Zand naar Grave. Daar vonden we onderdak in een klooster dat onbewoond en koud was. Bij ‘s Hertogenbosch reden we over de Beerse Maas die hard bevroren was. De 2e dag reden we van Grave naar de Harskamp. Daar aangekomen kregen we brood dat moest worden opgeborgen in een eetketel. Wie verzuimde dat te doen ontdekte de volgende dag dat de ratten zich over zijn brood hadden ontfermd. Het was een koude week maar een goede oefening.
Na de winter kregen we nog een officierspatrouille van Loon op Zand naar Deventer in één dag een zware rit door regen en wind. Tijdens de daaropvolgende grote velddienstoefeningen was generaal Weber divisiecommandant aanwezig. Hij wilde weten of we voldoende geoefend waren. Bij een oefening met de cavalerie was ook generaal Pieper aanwezig. Na één van de terugkomsten van een graancontrole kreeg ik de opdracht me te melden bij de 18e compagnie zware mitrailleurs. Dit wapen zou bij onze compagnie worden ingedeeld gemonteerd op een motor.
Ik moest naar Delft voor opleiding. Na terugkomst bij de 8e compagnie werd er geoefend met de motor waarop de mitrailleur was bevestigd tot de benzine op was. Daarna werd de machine opgeborgen tot er weer benzine voorradig zou zijn. Dit gebeurde ook met onze ééntons-vrachtauto. Opnieuw vonden er velddienstoefeningen plaats. We werden bij Helmond in een klooster gelegerd daarna in Eindhoven en in Roermond. Ook namen we deel aan een velddienstoefening bij de Zuid-Willemsvaart waar de cavalerie alle bruggen in de omgeving van Weert bezette.
In roeiboten wisten we de bezetters te verrassen. Ook kreeg ik daar de controle over de over de grenswachten omdat er in grote mate gesmokkeld werd. Toen ik daar controlediensten verrichtte was de brigadecommandant jarig. Zijn ondergeschikten zouden hem een haas bezorgen. Omdat het niet eenvoudig was een haas te bemachtigen slachtten ze een kat waarvan de brigadecommandant smakelijk gegeten heeft.
Daarna naar Geldrop. Daar werd mij kwartier gewezen bij de opzichter over de boerderij en tuinderij van Baron van Tuyl van Serooskerke. Na enige dagen in Geldrop gelegerd geweest te zijn kwam op zekere dag een man door het dorp rennen die riep:”Moord!”. Nadat we hem staande hielden vertelde hij:”Ik zou mijn elfuurtje halen bij mijn buurvrouw die een staminee heeft. Toen ik daar binnenkwam zag ik twee manspersonen doende de vrouw te overmeesteren. Een klein kind hadden ze de nek omgedraaid. Toen deze mannen mij zagen vluchtten ze de hei op.”
Ik kreeg van de compagniescommandant de opdracht met twee man de voortvluchtigen te zoeken en te arresteren waarna we met de fiets en gewapend de hei opreden. We konden de bedoelde personen opsporen en arresteren ondanks het feit dat één van hen over een legerpistool beschikte en de andere de beschikking had over een dolk die men bij de Stoottroepen gebruikte. Het bleken Duitse deserteurs te zijn die tijdens hun omzwervingen in de buurt al menige inbraak gepleegd hadden. onder andere bij de dokter te Heeze. Deze had een beloning van 400 gulden uitgeloofd voor inlichtingen waarop arrestatie zou volgen. De bazin van het staminee gewond haar kind gedood kreeg de premie. Wij kregen als beloning twee dagen verlof en een dagorder.
Na Geldrop werden we gelegerd in Valkenburg later in Meerssen later in Maastricht. In Maastricht kregen we te maken met een mijnwerkersstaking. De 8e compagnie werd belast met de beveiliging van de werkwilligen. Deze moesten van en naar het station begeleid worden. De sergeant 1e klas Tjepkema kreeg de opdracht deze dienst te verrichten in samenwerking met een inspecteur der plaatselijke politie. Na een week kreeg sergeant Tjepkema zijn periodiek verlof en werd mij de dienst opgedragen. Ik moest me ‘s morgens om vijf uur melden op het politiebureau.
Of de stakers iets wisten van de commandowisseling weet ik niet een feit was dat ze alles en iedereen mobiliseerden de straten waren niet om door te komen. Toen we de werkwilligen naar het station brachten waren er geen moeilijkheden slechts één staker kreeg wat klappen. Toen de ene ploeg werkwilligen zich in de trein installeerde namen de andere ploeg onder onze hoede. Die marcheerde tussen onze militairen. Toen we over de Maasbrug waren en de smalle straat naar de Frijthof in wilden gaan bleek het onmogelijk door de drukte van de betogende stakers de Frijthof te bereiken.
Door een geslaagde charge wisten we echter via een nauw verbindingsstraatje eerder dan de stakers de Frijthof te bereiken waarna we in colonne verder marcheerden en de werkwilligen naar hun bestemming brachten. Die avond mochten we geen cafés bezoeken want de stakers waren ons na hun nederlaag niet welgezind. Toen de staking verliep brak er een moeilijke tijd aan. De Duitsers werden door de geallieerden teruggedrongen. In Duitsland waren er overal ongeregeldheden. Er was daar gebrek aan goederen waardoor een enorme geldinflatie ontstond.
De communisten beraamden een staatsgreep. Ook het Duitse leger ontbrak het aan alles en de soldaten waren oorlogsmoe. Ze trokken via Limburg en Luxemburg terug naar hun land. Bij Reusel kwamen vele Belgische vluchtelingen de grens over. Koningin Wilhelmina zou deze vluchtelingen bezoeken en mij werd opgedragen met enkele militairen voor haar veiligheid zorg te dragen. Wat was ik moe maar vooral trots aan het eind van die dag. De Duitse keizer werd in Nederland in een kasteel te Doorn geïnterneerd. Duitsland werd door de geallieerden bezet. In ons land begon de demobilisatie.
TUSSEN TWEE WERELDOORLOGEN
In ons land begon zou dus de demobilisatie beginnen. Die liep uit de hand. Velen vertrokken gewoon naar huis. Anderen staken de barakken in brand. Wij vertrokken naar Eindhoven en vandaar per trein naar Amsterdam want de socialist Wijnkoop en zijn volgelingen wilden oproer. De regering moest weg! Wij werden belast met het handhaven van de rust en orde in de stad waar vele volgelingen van Wijnkoop woonden. Mij werd opgedragen mij met de zware mitrailleur in de poort van de cavaleriekazerne op te stellen de straat in het oog te houden en niemand door te laten.
Het verliep kalm in Amsterdam we gaven de oproerkraaiers geen kans. Koningin Wilhelmina werd met Prinses Juliana op het Malieveld in Den Haag ingehaald. Duizenden vaderlanders trokken op naar Den Haag. De hulde die de Koningin ten deel viel was zo groots en overweldigend dat Wijnkoop en de zijnen beseften een ernstige misrekening gemaakt te hebben. De Nederlandse bevolking bevestigde opnieuw haar verbondenheid met ons vorstenhuis. Door die bevestiging werd de bijzondere vrijwillige landstorm geboren.
De algemene toestand in ons land werd langzamerhand weer normaal. De demobilisatie kon nu regelmatig doorgaan. De 8e compagnie werd ontbonden. Veel kaderleden kregen een betrekking bij het Rijk Provincie of Gemeente. Andere kaderleden konden aan de slag bij de politie douane of bij andere semi-overheidsdiensten. Enkelen werden aangezocht te blijven. Zo verzocht ook mijn commandant mij te blijven dienen in het vredesleger. Ik meldde hem echter dat mijn schoonmoeder zwaar ziek was en door mijn vrouw verzorg werd.
Daarbij kwam dat er een zoon was geboren. Dit alles was te zwaar voor mijn vrouw. Het was mijn plicht haar bij te staan. De oorlog was voorbij. We moesten aan de opbouw beginnen. Vele sterke en goede Nederlanders waren bezweken aan de Spaanse griep zo ook mijn zuster. Ik vroeg bij Defensie een burgerpak aan of geld daarvoor. Zo nam ik afscheid van mijn commandant en reisde naar huis. Het afscheid viel mij zwaar. Ik was een militair in hart en nieren. Thuis kocht ik een Duitse legerauto waarmee ik trachtte mijn brood te verdienen. Ik kocht in Nisse een oud huis van mijn gespaarde traktement. In mijn vrije tijd repareerde ik rijwielen. Het huis werd afgebroken en herbouwd met geld geleend bij de Boerenleenbank te Nisse.
In die tijd werden er in ons land weer landstormverbanden opgericht waaraan toekomstige dienstplichtigen konden deelnemen. Bij voldoende geoefendheid kregen ze verkorting van hun dienstplicht. Ik werd aangezocht lessen te geven. Na enige tijd merkte ik echter dat aan deze dienst een politiek tintje zat dat mij niet beviel en stopte ermee. In die tijd was de regering doende met het oprichten van een nieuw legeronderdeel de motordienst. Het leger zou in oorlogstijd moeten kunnen beschikken over vrachtauto’s voor de aan- en afvoer en het snel verplaatsen van legeronderdelen. Er werden in verschillende provincies verbanden gevormd. Tot het korps konden toetreden bijzondere dienstplichtigen alleen ten tijde van oorlog oproepbaar en gewone dienstplichtigen die een eigen auto hadden of bij een autobedrijf werkzaam waren.
Beide groepen kregen een eigen militaire uitrusting en eigen militaire kleding. In de winter werden er klassen gevormd die les kregen van een instructeur. Al spoedig werd ik aangezocht als instructeur voor het Zeeuwse verband. Als ik als instructeur voldeed zou ik naar Haarlem kunnen om een opleiding autotreindienst te volgen. Dit geurde dan ook in 1925 nadat ik twee jaar les had gegeven. Na de opleidingscursus te Haarlem werd ik aangesteld als sergeant-majoor-instructeur. In 1929 volgde ik opnieuw een cursus te Haarlem en deed daar het vaandrigsexamen. Tot 1938 gaf ik daarna les aan het toekomstige kader.
MOBILISATIE 1939
In 1939 werd ik bij de voormobilisatie opgeroepen om in werkelijke dienst te treden. Ik meldde me even voor 24.00 uur te Geertruidenberg bij kapitein Gemke commandant van de 3e compagnie autotreinen van het 3e auto-bataljon. We nuttigden een bord erwtensoep en ik kreeg te horen wat mijn taak zou zijn en waar ik werd ingekwartierd. Mijn taak zou zijn de compagnie te informeren. Als commandopost nam ik de muziektent op de markt te Geertruidenberg. Aan mijn commando werd toegevoegd 1e luitenant Mutsaart die al acht jaar niet in militaire dienst was geweest voorlopig afwezig was op zoek naar een nieuw uniform. Het wachten was nu op wat de vorderingsofficier ons zou zenden aan auto’s en militairen. We formeerden 4 gelijke pelotons en een 5e peloton met een sterkte van de helft van de auto’s. Elk van de 4 pelotons bestond uit 21 vrachtauto’s.
Het 5e peloton zou bestaan uit 10 vrachtauto’s. Daarbij zouden nog komen de personenauto’s voor de commandant en de pelotonscommandanten de reparatie-auto’s de keukenwagens de fourage-auto’s alsmede de auto’s met voorraden olie e.d. In totaal bestond de compagnie uit 149 auto’s en 15 motorrijders. Deze indeling is blijven bestaan tot de inlevering bij de Duitsers in 1940. Die 1e dag veroorzaakte de aanvoer van auto’s en personeel een hele drukte. Er meldde zich o.a. een sergeant die onderweg een auto met pech had achtergelaten. Die moest alsnog opgehaald worden maar bleek in zo’n slechte staat dat geconcludeerd moest worden dat de vorderingsofficier deze auto ten onrechte tegen de instructies in gevorderd had. De volgende ochtend werden de auto’s beladen met allerlei soorten munitie volgens een van te voren opgesteld beladingsplan. We reden ermee naar Oss waar de auto’s werden bespoten in legerkleur en waar alle auto’s werden geregistreerd. Ook kregen we daar de uitrusting voor onze legerauto’s en werden er wapens uitgegeven aan de manschappen waarvan de nummers werden opgetekend in het oorlogsregister.
De manschappen werden ingekwartierd in schoollokalen het kader bij inwoners. Na enige tijd werd inspectie gehouden en reden we naar ons 1e legeringsgebied Maliskamp aan de weg van ‘s Hertogenbosch naar Grave. Hier werden de manschappen in lege huizen ondergebracht het kader werd bij burgers ingekwartierd en de officieren logeerden in hotel Verstappen. De auto’s werden uitgeladen de munitie opgeslagen onder dekkleden de auto’s pelotonsgewijze onder de bomen opgesteld en de keukenauto kwam in het bos te staan. De daaropvolgende dagen werd er geoefend in het kolonnerijden en afstandhouden. De motorrijders oefenden als ordonnans bij het kolonnerijden. Toen men zonder aanrijdingen e.d. kolonne kon rijden werd er geoefend met in- en uitladen.
In het najaar van 1939 werd in de omgeving van Mill een legeroefening gehouden waarbij het troepenvervoer per auto geoefend werd. De stafsergeants zouden tijdens de oefening de auto’s voorzien van olie en benzine. Niet alles verliep naar wens. Een stafsergeant vulde de benzinetanks van verschillende auto’s uit een vat waarin afgewerkte olie zat wat nogal wat problemen opleverde. In die tijd werd een korporaal verliefd op een meisje uit het dorp en zocht verkering met haar. Toen dit de vader van het meisje de plaatselijke veldwachter ter ore kwam besloot deze de korporaal ‘s avonds in het donker op te wachten en hem een flinke aframmeling te geven. Aldus geschiedde. Het tragische was naar achteraf bleek dat hij de verkeerde korporaal te pakken had genomen. Tot een verkering van zijn dochter met welke korporaal dan ook is het echter niet meer gekomen. Verschillende militairen lieten hun vrouw of verloofde overkomen.
Deze werden in een café ondergebracht. Na het avondappèl ontmoette men elkaar. Toen de winter in aantocht was kregen de compagnie een ander legeringsgebied. We kwamen in Tilburg terecht. De auto’s werden ondergebracht in een montageloods van de spoorwegen. In dit winterkwartier zouden ze minder te lijden hebben van regen en wind. Het was gezellig dienen in Tilburg. Zeer spoedig beschikte de compagnie over een stamcafé. Met Sinterklaas verzorgden de burgers het een en ander zodat de soldaat niks te kort kwam. Met Oudejaar werden er oliebollen gebakken. We kregen intussen veel opdrachten tot vervoer van allerlei zaken zoals prikkeldraad en mijnhout voor de bouwstellingen levensmiddelen e.d. Er werd zelfs een complete mortierafdeling van het legerkorps vervoerd voor schietoefeningen.
Bij die vervoeren merkte ik op dat veel militairen die afkomstig waren uit grote plaatsen weinig of niets wisten van het beladen van een auto. Zelfs de beladingsplannen waren niet in orde. Soms kregen auto’s met een ladingsvermogen van 2 of 3 ton een lading van minder dan 1 ton of omgekeerd. Bij het vervoer van artilleriemunitie constateerde ik dat hoewel de auto’s volgens plan waren geladen de granaten in de wagenbak door het stro rolden waardoor de messing ringen werden beschadigd. Toen ik dit meldde kreeg ik de opdracht nieuwe beladingsplannen te maken. In die tijd was voortdurend de internationale situatie gespannen. Soms werden de verloven ingetrokken. Wij betrokken intussen een nieuw legeringsgebied: Sparrendaal gelegen in de gemeente Vught dichtbij de Staf van het legerkorps. De auto’s werden beladen in de bossen opgesteld en bewaakt door een wacht onder leiding van een officier. Tevens werd op het bureau van het legerkorps een telefoonwacht opgesteld. Tijdens een van de wachten die ik daar had werd ik na middernacht opgebeld door 1e luitenant Lameres die informeerde naar bijzonderheden. Ik vertrouwde dit niet. Lameres was tech-nisch officier en had derhalve niets te maken met de zaken waar hij naar informeerde.
Ik meldde dit in mijn wachtrapport. Later werd hij gearresteerd hij bleek een zender en ontvanger in zijn auto gemonteerd te hebben en men vond er ook tekeningen van de stellingen in de Peel.
Intussen werd onze regering van verschillende kanten gewaarschuwd voor een Duitse inval. Minister-President de Geer geloofde het niet. Onze vertegenwoordiger in Duitsland wilde hem met bewijzen overtuigen. De Geer geloofde hem niet. Generaal Reinders opperbevelhebber van leger en vloot nam ontslag na onenigheid met de minister van Oorlog. Er was niets geregeld de vesting Amsterdam lag open want bij de waterlinie waren geen maatregelen genomen. Voor de brugovergangen waren er geen andere orders dan slechte orders. Generaal Winkelman werd in zijn plaats benoemd. Zijn tijd als opperbevelhebber zou te kort zijn zo bleek om al het organisatorisch falen van voordien goed te maken. Intussen besefte niemand dat Duitsland met zo’n overmacht aan materiaal en manschappen zou aanvallen en bovendien beschikte over gedetailleerde informatie over de opstelling van het Nederlandse veldleger verkregen van N.S.B-ers en andere landverraders via een goed georganiseerde inlichtingendienst. Er waren in onze regering maar enkele personen die de toestand somber inzagen.
DE MEIDAGEN VAN 1940
In april 1940 traden er weer spanningen op we waren gelegerd in Sparrendaal. In de nacht van 9 op 10 mei kwamen er veel vliegtuigen over. Aanvankelijk dachten we dat die naar Engeland vlogen maar na enige tijd hoorden we dat onze artillerie er op schoot. Bij het legerkorps vonden op 10 mei de gehele dag besprekingen plaats tussen de commandanten der onderdelen en de hogere legerleiding. Onze compagniescommandant droeg mij op er op toe te zien dat gedurende zijn afwezigheid niemand de legeringsgebouwen verliet en geen enkele actie werd ondernomen. De 1e luitenant Jochem van Nootdorp kreeg de wacht over de auto’s die dicht bij het bureau stonden. Hij vroeg mij regelmatig of hij het vuur mocht openen. Ik verbood dit. Toen de compagniescommandant terug kwam van de besprekingen deelde hij mee dat het oorlog was.
Hij was erg aangeslagen en zeer vermoeid en niet in staat nadere orders te geven. Ik gaf de order aan alle chauffeurs naar de auto’s te gaan de motoren warm te draaien en te wachten op nadere bekendmakingen. De overigen kregen opdracht hun uitrusting in te pakken te voorzien van een label en dit ook te doen voor degenen die op wacht stonden of bij de auto’s waren. Ook de menagemeester en de fourier kregen opdracht zich klaar te maken voor de afmars. In korte tijd stond de compagnie gereed voor vertrek. Toen de order tot vertrek kwam was de compagnie binnen 15 minuten klaar voor de afmars. Ik kreeg de opdracht met alle auto’s van keuken- of korpstrein ongeveer 40 stuks naar Hagestein te rijden. De 1e luitenant Jochem van Nootdorp bracht een deel van onze lading over naar Weert en zou zich een dag later weer bij de compagnie voegen. Van Sparrendaal reed ik met mijn colonne naar de rivier richting Bommelerwaard.
Bij de brug was het een chaotische toestand. Diverse legeronderdelen moesten de brug passeren. Ik zag dat Duitse jagers op de colonne die de brug passeerde doken en deze beschoten. Tot mijn tevredenheid kon ik met mijn colonne een plaats vinden die niet onder vuur genomen kon worden. Zodra dit mogelijk was passeerde ik de brug en reed naar Hagestein. Daar liet ik de auto’s pelotonsgewijze opstellen onder de fruitbomen. De manschappen betrokken een barak die door een ander legeronderdeel verlaten was. In de richting Gorichem werd een Duits vliegtuig neergeschoten. Ik wilde daar met een groep heen maar de commandant verbood het mij. De commandant stond overigens op instorten. In de burgermaatschappij was hij inkoper bij Carbs garenfabriek te Helmond en dit werk was niet de optimale voorbereiding op zijn huidige functie. In de nacht trokken we naar een nieuw operatiegebied Hoornaar. Daar aangekomen bleek de commandant onvindbaar. Hij is 24 uur zoek geweest pas de daaropvolgende dag werd hij in het dorp gesignaleerd. Tijdens zijn afwezigheid kwamen de officieren van de compagnie bijeen en besloten eventueel binnenkomende opdrachten gezamenlijk te bespreken en uit te voeren. Ik kreeg de algemene leiding. We stelden als prioriteit dat de moraal van onze compagnie niet mocht worden aangetast.
De volgende dag de kapitein was inmiddels gearriveerd werd onze commandopost onder vuur genomen door een Duits vliegtuig. Onze M25-mitrailleur werd in stelling gebracht en vuurde terug waarop het vliegtuig vertrok. De kapitein was intussen angstiger dan ooit en kon zijn zenuwen niet of nauwelijks de baas. De vrouw van de veldwachter bij wie de kapitein was ingekwartierd vertelde dat de commandant ‘s nachts niet sliep en het eten niet door zijn keel kon krijgen. In Hoornaar kregen we de opdracht in de haven van Vianen munitie te laden die per schip werd aangevoerd. In Vianen bleek niemand ons op te wachten. De havencommandant lag te slapen en de commandant vaartuigendienst was aan het dineren.
We besloten eensgezind het schip dat door mijn motorordonnans de haven binnengeloodst was met eigen mankracht te lossen en over te laden op onze vrachtauto’s. Hoewel de haven werd beveiligd met luchtdoelgeschut kwam na enige tijd het bevel met het overladen te stoppen. Een mogelijk Duits bombardement van de haven bracht te veel risico’s mee voor de bevolking van het dorp Vianen. Terug in Hoornaar zagen we Rotterdam branden. Men vertelde ons dat er met de Duitsers onderhandeld werd. De volgende dag werden de auto’s ontladen en de munitie opgeslagen langs het riviertje de Linge. We vernamen dat het koninklijke gezin en de regering waren uitgeweken naar Engeland. We zaten diep in de put. Toen de capitulatie kwam wist niemand hoe het nu verder zou gaan.
DEMOBILISATIE
De Duitse bevelhebber reageerde snel. Eerst werden alle militairen die zakenverlof aanvroegen met groot verlof naar huis gezonden. Ik maakte snel mijn koffer in orde deed daarin alle militaire voorschriften wapens en kleding die ik niet meteen nodig had en gaf de koffer mee aan een verlofganger. De koffer werd keurig bij mij thuis afgeleverd. Nadien kreeg ik twee dagen verlof en vernam dat mijn zoon die gelegerd was in Grave niet thuis was gekomen.
Terug bij de compagnie vernam ik dat ook onze commandant en de administrateur met groot verlof gingen.
De compagnie was nog 92 man sterk. Ik kreeg de opdracht de nog aanwezige auto’s in te nemen en af te voeren naar later op te geven plaatsen. De compagniescommandant had voor hij met groot verlof ging alle militaire uitrusting over laten brengen naar een schip dat in de haven lag waardoor er voor de manschappen geen schone kleren waren. Met medewerking van 1e luitenant Jochem van Nootdorp die het schip bewaakte kon ik meer dan voldoende kleding van boord laten halen waardoor de 92 nog overgeblevenen voldoende verschoning hadden.
De keukenwagens werden leeggehaald en schoongemaakt de voorraad opgeslagen. Tijdens het innemen van vrachtauto’s te Geldermalsen kwam een kornet met 11 auto’s het terrein oprijden en meldde zich. Ik zag dat één van de auto’s een lekke band had dat bij een 2e er iets mis was met de radiateur en dat bij een derde het portier los zat en gaf opdracht binnen een uur alles in orde te maken waarop iemand achter me zei: “Kloosterman u maakt vandaag een goede beurt.” Achter me stonden een Duitse soldaat en een Oberleutnant. Ik stond verstomd. De Duitse soldaat had negen jaar lang in de garage van de Dreu te Goes gewerkt en ik had hem daar regelmatig ontmoet. Ik leverde verder auto’s af in de Noord te Dordrecht en goede auto’s voor Rotterdam voor het puin rijden.
Ik kreeg opdracht de wapens die nog bij de compagnie aanwezig waren in te leveren.
De voorraden levensmiddelen die ik had laten opslaan kwamen ons nu ten goede want al sedert enkele dagen werden geen levensmiddelen meer aangevoerd. De nog aanwezige militairen werden klaargemaakt voor de arbeidsdienst. Omdat ik daar niet heen wilde werd ik met groot verlof gestuurd. De bataljonscommandant bedankte mij voor de betoonde dienstijver noemde mij een voorbeeld voor velen en hoopte dat het mij in de burgermaatschappij goed zou gaan. Na dit afscheid keerde ik de volgende dag huiswaarts.
DE BEZETTINGSJAREN
Thuisgekomen maakte ik me zorgen om mijn zoon die nog niet thuis gekomen was. Gelukkig gebeurde dat enkele weken later wel. Hij was met een compagnie vanuit Grave teruggetrokken in de richting ‘s Hertogenbosch daarna België door en had de luchtgevechten en bombardementen aan de Belgische kust meegemaakt. Daar vond hij in een leeg en verlaten huis een burgerpak had dit aangetrokken en was op stap gegaan naar huis waar hij tenslotte geheel uitgeput arriveerde. Na enkele dagen op verhaal te zijn gekomen meldde hij zich weer bij zijn onderdeel te ‘s Hertogenbosch. Hij diende daar bij het korps der marechaussee waardoor hij tot onze opluchting van de arbeidsdienst in Duitsland vrij was gesteld.
Het was intussen augustus 1940. Thuis was het voor mij moeilijk me aan te passen aan de burgermaatschappij. Ik kreeg veel bezoek van oud-militairen en hoorde van hen over verzet tegen de bezetters. Ook maakte ik kennis met officieren der Nederlandse Marine. Ik hoorde van hen over moeilijkheden met het uitbetalen van traktementen omdat men op het departement van vele zeevarenden de verblijfplaats niet kende. Men wist niet wie er waren uitgeweken en wie er in Nederland waren. Zo hoorde ik van een vrouw met drie kinderen in Heinkenszand die geen inkomen had en ook geen reserve bezat. De armoede dwong haar tot prostitutie. Nadat ik enkele kerkelijke leiders ter plaatse had bezocht werd de vrouw met geld gesteund.
In die tijd maakte ik kennis met J. van ‘t Westeinde A. L. van Antwerpen J. Sturm W. Blaase en P. Quant. We besloten te proberen verbinding te krijgen met de top van het verzet in Nederland. In oktober 1940 ontmoette ik R. van Luijk voorheen sergeant-vlieger die nu werkte bij de oorlogsschade-commissie en in die functie het gehele land bereisde. Ik vroeg of hij een verbinding tot stand kon brengen met de leiders van het verzet in Nederland. Al in november 1940 bezocht mij een heer met op zijn jas de gouden zon waardoor ik wist met een beroepsofficier van de Hogere Krijgsschool te maken te hebben. Hij informeerde naar mijn militaire loopbaan en naar wat ik in het burgerleven deed.
In december 1940 kwam hij opnieuw langs en vertelde dat hij goede inlichtingen over mij had verkregen waarop hij mij informeerde en een instructieboekje gaf. Mijn 1e doel zou zijn het verzet op Zuid-Beveland te organiseren. Op mijn verzoek kon hij mij een betrekking bezorgen die het mij mogelijk maakte veel te reizen. Ik werd opsporingsambtenaar bij de prijsbeheersing. en als zodanig te Middelburg op het bureau van de prijsbeheersing afdeling Zeeland beëdigd. Mij werd toegewezen H. van Schaik oud-rijksveldwachter. Tevens nam ik les bij een inspecteur van politie in Den Haag. Al vrij spoedig werden we uitgezonden naar Zeeuws-Vlaanderen waar veel zwart gehandeld werd daarna kreeg ik veel zelfstandige dienst.
Intussen trachtte ik in de dorpen op Zuid-Beveland een persoon te vinden die volkomen betrouwbaar was. Wat wist ik van het verzet? Het was allemaal volkomen nieuw voor me. Vele nachten lag ik wakker en dacht na. Waaraan moest een leider van een verzetsgroep voldoen? In militaire dienst had ik geleerd hoe communisten zich organiseerden in landen waar ze infiltreerden en ik kwam tot de conclusie dat ik zo de zaak moest aanpakken. Ik moest kleine groepen vormen cellen die op elk moment uitgebreid konden worden met leiders die geloofden in de onderneming.
Het stond bij mij vast dat Duitsland de oorlog uiteindelijk zou verliezen. Juist door de snelle overwinningen op de Nederlandse Belgische en Franse legers waren de snel oprukkende Duitse legers gedesorganiseerd. Ze opnieuw te organiseren voor een aanval op Engeland zou veel tijd vergen. Bovendien waren de schepen die Duitsland beschikbaar had voor een invasie voor dit doel niet doelmatig. Doordat ik vele jaren op Zuid-Beveland les had gegeven bij het korps motordienst kende ik vele personen en ook hun politieke en kerkelijke richting.
Ook verzamelde ik informatie over personen die duitsgezind waren of lid van de N.S.B. In de Zuid-Bevelandse woonkernen trachtte ik één of meer leiders voor een verzetsgroep te vinden. Deze moesten ieder trachten 5 personen te vinden die ieder weer een kern van 5 personen moesten vormen enz. In deze kleine kernen zou men zich veilig voelen. Ieder kreeg de opdracht ogen en oren goed open te houden maar vooral de mond dicht.
Men mocht niets ondernemen zonder mijn voorkennis. Sabotage leek me voorlopig niet wenselijk. Enerzijds liep de organisatie in Zeeland een te groot risico aangezien in dit eilandenrijk de Duitsers zeer snel vele toegangswegen tot een gebied konden bezetten en een sabotagegroep zouden kunnen oppakken anderzijds besefte ik dat sabotage in dit stadium de oorlog geenszins zou verkorten en dat het veelal onschuldige burgers zouden zijn die gestraft werden. Zo werkte ik tweeledig: een goede rapportage over de prijzen en het formeren van verzetsgroepen.
Eén ding was er waarover ik piekerde: hoe kon ik de in aanleg zijnde verdedigingswerken van de Duitsers bezoeken? Een Duitse machtiging daartoe had ik niet. Bij de dienst stond ik goed aangeschreven. Ik werkte in Rotterdam Haarlem Brabant Zeeland en Limburg. Ik sliep nooit in een hotel maar overnachtte altijd bij de plaatselijke politieambtenaren waarmee ik de dienst verrichtte.
Ik herinner me dat we bij een landwachter de kasboeken na moesten zien. Hij vloekte ons drie keer de deur uit. Uiteraard kreeg hij een zware boete. In Souburg werd eens door Duitse officieren clandestien geslacht. Met de plaatselijke politie namen we het vlees in beslag. Het ziekenhuis te Middelburg was er goed mee. In Zeeuws-Vlaanderen werden er veel gesmokkelde Belgische rijwielen verhandeld. Als we de kopers betrapten werd hun rijwiel weliswaar niet in beslag genomen maar ze betaalden toch een forse boete. Op zekere dag had ik een controle te Oostkapelle.
De postcommandant vertelde mij dat hij de wapens in huis had van een collega die ondergedoken was. Dit was gevaarlijk voor hem omdat hij niet al te best stond aangeschreven bij de Duitsers. Ik nam de wapens met een jas er overheen mee in mijn fietstas. Bij het station in Middelburg kreeg ik een lift aangeboden van J. van ‘t Veer uit Oudelande die op die dag op het Vlissingse vliegveld vrachten vervoerd had. In zijn auto zaten drie Duitsers een onderofficier in de cabine en twee soldaten in de wagenbak. Mijn fiets werd in de bak gehesen en ik ging er naast zitten. Zo werd ik zonder kans op aanhouding inclusief fiets met wapens thuis afgezet.
Op zekere dag deed zich de mogelijkheid voor iets van de Duitse verdedigingswerken te bekijken. In die tijd kreeg ons bureau een brief van een Duitse generaal die het beheer had over de Nederlandse vliegvelden met het verzoek de veel te dure aankoop van bandenwagens door de commandant van het Vlissingse vliegveld te onderzoeken. Mijn commandant zei: “Kloosterman dit is iets voor u.” En ik dacht: dit is mijn kans. Vaak zat ik als mijn controledienst Walcheren omvatte in hotel De Duif in de Kanaalstraat te Souburg. De eigenaar had een grote antipathie jegens de Duitsers en vertelde mij wanneer ik daar mijn twaalfuurtje nuttigde alles over wat er zich op het vliegveld voordeed. Hij luisterde naar de Duitsers die zijn zaak bezochten en over diverse dingen discussieerden. Zo wist hij alles van de aankoop van de bandewagens.
Een Duitse officier een Duitser in burger en een Nederlandse timmerman de N.S.B.-er Kort gedrieën werkzaam op het vliegveld waren door de commandant van het vliegveld naar Groningen gestuurd voor de aankoop van de bandenwagens. Deze commissie wist dat de commandant geen kennis van zaken had en alles zou goedkeuren. Thuiskomend met de wagens vervalsten ze de rekening met het doel er ieder 100 gulden aan over te houden. De caféhouder kon me op zekere dag meedelen dat de N.S.B.-er Kort de vorige avond “zijn” 100 gulden had ontvangen en dat de andere twee de volgende avond “hun” deel zouden krijgen. Ik wist nu alles en begaf mij naar het vliegveld en vroeg de commandant te spreken.
Omdat de commandant mijn functie intussen kende trachtte hij mij te treiteren met de opmerking dat ik het wel druk zou hebben aangezien alle Nederlanders bedriegers waren. Toen ik hem antwoordde dat hij bedrogen werd door zijn eigen personeel werd hij eerst erg kwaad maar toe ik hem de brief van de Duitse generaal liet lezen bond hij aardig in. Hij liet onmiddellijk het Duitse tweetal van de aankoopcommissie ophalen. Deze personen konden niet anders dan vlot bekennen. De N.S.B.-er Kort zou door mij ondervraag en gerapporteerd worden. Achteraf suggereerde ik de commandant van het vliegveld dat zulke zaken zich misschien wel vaker voordeden maar dat ik aangezien ik geen toestemming had bij de Duitse stellingbouw te komen daarop niet kon toezien.
Mede dankzij zijn rapportage aan de generaal kreeg ik binnen twee weken een schriftelijke toestemming binnen de Duitse afweerstellingen te komen. Ik was verheugd. Dit stuk heb ik dikwijls bij moeilijkheden kunnen gebruiken. De leiders van de verzetsgroepen kregen van mij de opdracht de N.S.B.-ers en duitsgezinden na te gaan maar daarvan niets op schrift te stellen doch een en ander mij bij het eerstkomende bezoek te melden. De groepsleden mochten absoluut geen politieke gesprekken voeren of uitlokken. Aan piloten en onderduikers moest zoveel mogelijk hulp worden geboden.Bij mijn broer te Lewedorp werd een drijvend voorwerp opgevist. Het bleek een ontvanger te zijn die echter beschadigd was.
Ik wilde dat de ontvanger gerepareerd zou worden en vond een districtsmonteur van de P.Z.E.M daartoe bereid. Het toestel werd goed ingepakt en in mijn fietstas opgeborgen. Toen op de fiets naar Kruiningen. De brugverbinding over het kanaal door Zuid-Beveland werd bewaakt. Meestal had daar een oude Duitse militair de wacht. Toen ik daar kwam zag ik tot mijn schrik dat er een jonge Duitser de wacht had. Terug gaan zou argwaan wekken dus reed ik maar door. Ik kon hem afbluffen zodat hij de inhoud van mijn fietstassen niet controleerde en kon mijn reis vervolgen. Het toestel is later opgehaald en is na de oorlog terecht gekomen bij de Commando’s te Roosendaal in het oorlogsmuseum.
Het stuk dat de Duitse politie mij bezorgd had deed vaak wonderen. Bij controle bleek het mij meestal te vrijwaren van verdere controle van bijvoorbeeld de inhoud van mijn fietstassen. Eens werd ik naar Eede in Zeeuws-Vlaanderen gestuurd om daar achter een zekere de Winter heen te zitten die wegens zwarte handel door de politie gesignaleerd werd. Ik verzamelde zo veel bewijzen tegen hem dat ik hem kon verhoren. Dat verhoor vond plaats in een Duitse kantine te Lewedorp met veel Duits propagandamateriaal en foto’s van Duitse leiders aan de wand. De winter trachtte me uit de tent te lokken door te vragen naar de foto’s van “die kerels” aan de wand maar ik liet me niet verleiden.
Daarop werd ik naar Tiel gestuurd. De Tielse politie kon het werk niet aan. Veel N.S.B.-ers daar handelden in auto’s en bandewagens die door de Duitsers tegen te hoge prijzen werden gekocht. Bij velen werd een dubbele boekhouding aangetroffen. Eens legden we beslag op 10 vrachtauto’s. Zelfs Zeeuwse handelaren opereerden daar zowel in het Bommelse als in de Tielerwaard. We rolden daar een uitgebreide organisatie op die duizenden en duizenden verdiende aan de zwarte handel. Er werden ook bandewagens van slechte kwaliteit voor grof geld verkocht. De draagbalken van die wagens waren meestal gemaakt van dood beukehout dat bij belading van de wagens al snel brak.
Via Rotterdam leidde dit onderzoek zelfs tot in Brabant en Limburg. Intussen waren de geallieerden in Italië geland. In Afrika was Rommel verslagen. Amerika was nu ook in de oorlog betrokken door de Japanse aanval op Pearl Harbour. De Japanse troepen bezetten intussen ook Nederlands Indië. In Italië werd zwaar gevochten. Het ging de As slecht de geallieerden waren in opmars. Ik zat in Rotterdam toen mij het bericht bereikte dat “Jan ernstig ziek was”. Dit was het afgesproken sein dat de Duitsers naar me zochten en dat ik onmiddellijk moest onderduiken.
Ik verzocht mijn commandant of ik mijn weekend mocht doorbrengen bij mijn moeder in Zoetermeer. Hij verzocht me om uiterlijk dinsdag eerst naar Middelburg te komen waarna ik een paar dagen verlof zou krijgen. Ik begaf me de eerstvolgende maandag echter zeker niet naar Middelburg maar ging op huis aan. De treinreis vanuit Rotterdam was bar en boos. Er zaten geen ruiten meer in de trein die waren er uitgeschoten bij een luchtaanval. In Kapelle zou een bekende mij een teken geven dat ik veilig kon uitstappen.
Ik zag hem op het perron maar hij gaf geen signaal dus reed ik verder mee naar Goes. Het leek me beter het perron te Goes niet via de gewone controleuitgang te verlaten en slaagde met behulp van een beambte met mijn fiets over de spoorrails naar de fruitveiling te ontsnappen. Toen ik bij de Kloetingse Tol kwam stond iemand van de secretarie der gemeente mij op te wachten om mij te vertellen dat de Duitse politie bij mij aan huis was. Ik vroeg hem terug te rijden om te kijken of de Duitse politie er nog was en spraken af dat we elkaar weer zouden treffen bij Drijgers op ‘s-Heer Abtskerke. Als hij daar voorbij reed zou dat betekenen dat de kust vrij was en ik zou dan naar Jan Bos gaan en op hem wachten. Zo gebeurde het.
Even na 12 uur kwam bakker Eckhardt bij Jan Bos en vertelde dat hij bij de kruising Drieweg-Zuidweg door een Duitser in een auto was aangehouden die hem de weg naar Oudelande vroeg. Via de bijrijder kwam hij te weten dat ze bij Kloosterman waren geweest en daar niet meer zouden terugkeren aangezien men vermoedde dat de vrouw van Kloosterman haar man wel al op de hoogte zou hebben gebracht van hun bezoek. Toen ging ik naar huis en nam afscheid van mijn vrouw. Ook schreef ik een brief naar een nogal loslippige boer en vertelde hem dat ik op een modelboerderij in de Biesbosch zat.
Deze brief liet ik enkele dagen later posten in Dordrecht en nog enige dagen later wist iedereen dat ik daar zat. Ik was echter naar ‘s Gravenpolder gegaan waar ik zou onderduiken bij de vrouw van de overleden ex-burgemeester. Deze bleek echter ziek te zijn. Ik ging daarom naar de landbouwer H. Rijk. Juist omdat vele boeren uit de omtrek hier hun melk afleverden (hij had een melkwijk in Goes) en de Duitsers hier hun melk ophaalden voor de in de omgeving gelegerde eenheden was dit voor mij een goede schuilplaats. Bezoek voor mij zou daar niet opvallen. Voorts zou ik de kapelaan van Kwadendamme waarmee ik veel samenwerkte daar regelmatig kunnen ontmoeten want het gezin was katholiek.
De verzetsgroepen trachtten zo veel mogelijk piloten van neergeschoten vliegtuigen te helpen. Zo was op een keer een piloot tijdig uit zijn neerstortend vliegtuig gesprongen en geland bij de wiel tussen Nisse en Heinkenszand. Hij was de polder in gevlucht en we troffen hem aan nabij Kwadendamme. We brachten bij een landbouwer in ‘s-Gravenpolder. Toen de volgende dag de Duitsers de omgeving van ‘s-Gravenpolder gingen afzoeken slaagden we de piloot terug te brengen naar het landingsgebied dat door de Duitsers al was uitgekamd. Ze zochten daar geen 2e keer.
Later is deze piloot via België teruggekeerd naar Engeland. Tijdens de bezettingsjaren hebben we tot drie keer toe met succes distributiekantoren overvallen: in Kloosterzande Sint Laurens en Kortgene. De buit was bestemd voor gezinnen met onderduikers en voor ziekenhuizen. Ook werden er honderden bonnen naar adressen elders in Nederland verzonden. Een tijdje later stortte een vliegtuig nabij ‘s-Gravenpolder neer in de Schelde. Twee overlevenden kwamen per rubberboot aan wal en liepen ‘s nachts door het dorp.
Bij een bakkerij waar licht brandde ging één van hen naar binnen en werd gearresteerd door 2 Duitsers die zich daar stonden te warmen bij het ovenvuur. De andere wist te ontkomen. De volgende ochtend het was zondag en nog erg vroeg vond een landbouwer in zijn schuur natte kleding maar ontdekte geen spoor van de eigenaar van die kleding. Hij verborg de kleren en ging ter kerke. Na de dienst nam hij de kapelaan die wel enige woorden engels sprak mee naar huis. Er werd opnieuw gezocht. Tenslotte kwam de naakte piloot uit de hooiberg tevoorschijn. Hij had honger.
We verzorgden hem en vonden onderdak voor hem. Intussen in februari 1944 kreeg ik bericht dat het slecht gesteld was met de gezondheid van mijn dochter. Paulina had suikerziekte en aangezien de Duitsers de beste medicijnen voor zich zelf behielden kreeg zij de minder goede. Ik besloot haar in het geheim thuis te bezoeken. Dat was niet zonder risico. De vijand vermoedde mijn komst en keek naar me uit. Met wachtposten op diverse plaatsen die mij indien nodig konden waarschuwen bereikte ik mijn huis en vernam dat mijn dochter naar het ziekenhuis in Goes was gebracht. Ik spoedde mij op de fiets naar Goes maar toen ik daar aankwam was zij bijna 19 jaar oud inmiddels overleden. Mijn vrouw heeft daar zeer onder geleden. Zij moest alleen de begrafenis organiseren. Ik kon haar in niets tot steun zijn.
Op een middag ik was aan het werk in de landbouwschuur stond ik plotseling oog in oog met een Duitse soldaat. Hij vroeg of ik de boer was. Natuurlijk kon ik hem uitleggen wie ik was en wat ik deed op de boerderij. Hij slikte het hele verhaal voor zoete koek en vertelde dat hij met een kameraad patrouilleerde tussen de Kadam en de Langeweg. Later op de dag kwam hij weer en bracht zijn kameraad mee.
Ze vertelden dat ze in Rusland gediend hadden en maaglijders waren. De legerarts had hen 2 liter melk per dag voorgeschreven maar ze kregen van hun commandant slechts 1 liter en vroegen of ze hier ook wat melk konden krijgen. We zorgden dat dit kon. In het vervolg verminderden we het aantal liters melk dat we aan het Duitse leger leverden met twee en voegden twee liter water toe. Op zekere dinsdag kwam de vliegende motorbrigade langs drong de boerderij binnen en nam maatregelen dat niemand het huis kon verlaten. Er was een klacht ingediend dat de boer boter maakte en deze in het zwart duur verkocht.
Het toeval wilde dat ik de leider herkende. Hij kwam uit Rijswijk woonde dicht bij mijn broer de onderwijzer Kloosterman en was “goed”. Op zijn vraag of hier boter gemaakt werd antwoordde ik bevestigend en vertelde hem dat de boter bestemd was voor onderduikers en voor een deel naar kerkelijke leiders ging die de boter verdeelden onder zieke parochianen. Toen was de zaak spoedig geregeld. Toch reed ik ‘s avonds naar een nieuw onderduikadres.
DE BEVRIJDING
Toen brak Dolle Dinsdag aan. Antwerpen werd door de geallieerden gezuiverd. De Duitsers trokken zeer snel terug en de geallieerden rukten even snel op. Voor de aan- en afvoer van de geallieerde troepen was het van groot belang de toegangsweg naar Antwerpen de Schelde dus in handen te krijgen. Eerst werd vanuit België Zeeuws-Vlaanderen veroverd. Nu was Zuid-Beveland aan de beurt. Vanuit Woensdrecht zou men in het oosten aanvallen vanuit Zeeuws-Vlaanderen zou men landen en intussen zouden ook Vlissingen en Westkapelle aangevallen worden.
Aldus geschiedde. De stelling Rilland viel vlug en de Duitsers trokken terug achter het Kanaal door Zuid-Beveland en later op Kapelle. Intussen landden aanvalsboten bij Baarland en Hoedekenskerke waar snel een stevig bruggehoofd werd geformeerd en uitgebreid. Al vrij spoedig stond het Duitse front bij Oudedorp Baarland en Oudelande op doorbreken. In Vlissingen werd echter met zware verliezen gevochten. Hoewel in Westkapele veel lan-dingsboten door artillerievuur werden getroffen kreeg men er voet aan wal en wist de artilleriebunkers uit te schakelen. Een aanvalsgroep rukte toen op in de richting Vlissingen een andere ging richting Domburg en Oostkapelle.
Ik kreeg verbinding met ge geallieerden in Kwadendamme. Daar sneuvelde de groepsleider van het verzet. Ik trachtte door de Duitse linies te breken. Dat bleek vooreerst onmogelijk. Intusen kreeg ik informatie door waardoor ik kon bevroeden hoe de gevechten verliepen en in welke richting de Duitse troepen zich terugtrokken: richting Ellewoutsdijk-Borssele. Alle berichten gingen naar Goes en vandaar naar de oprukkende geallieerde troepen. In Nisse lagen aanvankelijk Duitse reservetroepen zwaar onder vuur. Nadat die waren weggetrokken werd Nisse niet meer beschoten.
In de namiddag reed ik per rijwiel naar ‘s-Heer Abtskerke waar een carier-sectie het dorp binnenreed. Men hoorde daar dat de bevelvoerende Duitse generaal zich in ‘s-Heer Arendskerke bevond waarop een jonge luitenant aan zijn commandant voorstelde de straatweg van Goes naar Middelburg te bezetten. Ik bracht daar tegen in dat het terrein de Poel erg open was en niet erg geschikt was om bezet te houden. Hij dacht dat ik bang was daarom zei ik: “rijden dan” en we reden mijn fiets op de laatste van de drie cariers richting de Poel. Nabij ‘s-Heer Hendrikskinderen werden we beschoten door Duits geschut. Alle drie de cariers werden buiten gevecht gesteld en ik verloor mijn fiets.
Te voet gingen we terug en wist ik ook thuis in Nisse te geraken. ‘s Avonds werd Nisse opnieuw beschoten waarschijnlijk omdat men wist dat de Duitsers in een van de huizen een telefoonpost ingericht hadden. Ik ging op onderzoek en ontdekte dat de Duitsers Nisse aan het verlaten waren. Ik kon eenvoudig de telefoonpost binnengaan en daar 2 telefoontoestellen 2 Duitse geweren een volle ransel en een bus met ham meenemen. In het dorp waren 2 Duitsers in de school op zoek naar de voedingsvoorraad. Ze brachten bussen vlees groenten kaas en boter naar buiten.
Met andere burgers pikten wij steeds in wat zij op de stoep zetten. Bovendien werd een herenrijwiel weliswaar met lekke banden mijn prooi; die kon ik goed gebruiken. De Duitsers trokken weg en we smulden van de Duitse voorraden want die waren van uitstekende kwaliteit. Laat in de avond kwam een groep Canadese bevrijders in Nisse aan met een paar bevend in een sloot gevonden Duitsers. Die werden gevangen gezet. Ik maakte mij bekend als verzetsleider en vierde met het dorp en de Canadezen feest.
De volgende morgen reeds stond een motorrijder aan de deur die mij vroeg mee te rijden naar de brigadestaf die gelegerd was bij de landbouwer Blok te Nieuwdorp. Daar vertelde ik kapitein Brooks dat het mogelijk zou zijn Walcheren te bereiken over de zeer vaste slikken van het Sloe bij dood tij en binnen drie dagen voor of na nieuwe maan. Ik vertelde ook dat het niet verstandig was over de Sloedam aan te vallen omdat de Duitsers zich daar achter een betonnen muur veschanst hadden met lichte en zware mitrailleurs en omdat tussen het Sloe Arnemuiden en Nieuwland 10.000 Duitsers in stelling lagen gesteund door artillerie bij Nieuwdorp.
Ik gaf ook als mijn mening dat eerst Noord-Beveland bezet moest worden zodat de Duitsers zich niet konden terugtrekken op Schouwen-Duiveland waardoor zeker het moreel bij de Duitse troepen zou verminderen. Bovendien kon ik de brigadecommandant een door mij buitgemaakte Duitse stafkaart van Walcheren geven waarop alle bunkers en opstellingen gegeven waren.
De overgang door het Sloe zou worden verkend. Noord-Beveland zou bezet worden. Er werd een proefaanval op de Sloedam gedaan die inderdaad aantoonde dat het niet mogelijk was langs die weg Walcheren te bereiken. Kapitein Brooks deelde me ook mee dat zijn Canadese troepen de bevrijders van Zuid-Beveland zouden worden teruggetrokken om ingezet te worden bij Breda.
Men was daar kwaad om want de Engelsen en Schotten zouden nu de eer krijgen Zeeland bevrijd te hebben. Een groep Schotten waren doende in de Noord-Kraaierdpolder de laatste nog in tact zijnde Duitse groepjes te verdrijven die zich daar in kleine bunkers langs de dijken hadden genesteld. Dat ging langzaam want de Schotten kenden het polderland niet. De andere morgen trok ik met de groep Schotten naar het Sloe-gebied om de zaak te verkennen. In de vooravond en nacht waren de leiders van de verzetsgroepen Ovezande en Driewegen de velden ingetrokken om de terugtrekkende Duitsers te volgen. Terugkomend berichtten ze dat tot aan het Sloe geen Duitse troepen meer aanwezig waren. De route door het Sloe werd in orde bevonden. Toen de Schotten de taak van de Canadezen geheel hadden overgenomen zou de aanval ingezet worden.
Mij werd gevraagd naar de commandopost te komen om alle mogelijke inlichtingen aan de commandant te verstrekken. Ik zei opnieuw dat het onverstandig zou zijn om over de Sloedam een rechte dijk aan te vallen. Als dank voor mijn inlichtingen kreeg ik een stropdas maar ondanks mijn waarschuwing werd op de Sloedam de aanval ingezet. Na hevige strijd werden de aanvallers met grote verliezen teruggeslagen. De daaropvolgende nacht zijn Schotse troepen het Sloe overgetrokken. Een gedeelte trok snel in de richting van Oudedorp bij Nieuwland en een andere groep opereerde langs de Sloedijk in de richting van de Sloedam. Deze operatie slaagde.
Nu moest ik me nog meer dan voorheen met de verzetsgroepen bezighouden. Tijdens de gebeurtenissen die tot mijn onderduiken leidden werd het verzet in Goes de nekslag toegebracht. Een negental waaronder ook leiders van verzetsgroepen werd gearresteerd. In Ellewoutsdijk kwam de leider van de plaatselijke verzetsgroep om bij een bombardement. Een lid van de verzetsgroep Wolphaartsdijk werd tijdens de bevrijding door de Duitsers dood geschoten. In de woelige bevrijdingstijd bracht Paulus Paree jongeman rijwiel- en motorhandelaar te ‘s-Heerenhoek mij een bezoek.
Reeds vele jaren had deze mij van goede informatie voorzien. Tijdens de dolle bevrijdingsdagen was de N.S.B.-burgemeester van ‘s-Heerenhoek gevlucht de deuren van het gemeentehuis en de kluis openlatend. Paree besloot de inhoud van de kluis in jute zakken te doen en naar mij te brengen. Na onderzoek bleek dat de burgemeester penningmeester moet zijn geweest van de Zeeuwse afdeling van de N.S.B. Wat we aantroffen was een complete administratie van alle Zeeuwse N.S.B.-ers vanaf de dag waarop ze lid werden van de partij. De bescheiden zijn later door mij overgegeven aan de P.O.D (politieke opsporingsdienst). Ik ging naar Goes werd lid van de Gewestelijke Staf en kreeg het commando over 750 personen die in het verzet actief waren geweest.
Ik formeerde 2 pelotons ter beveiliging en bewaking van 2 N.S.B.-kampen een kamp nabij Rilland en het fort Ellewoutsdijk. Na de bevrijding van Walcheren werden de geallieerde troepen op Noord- en Zuid-Beveland gelegerd en diende ik de beveiliging van het eiland te organiseren. Ik plaatse een wachtpost op de Kreekrakdam één op het pas aangelegde geallieerde vliegveld bij Ellewoutsdijk één bij de munitieopslagplaats bij Heinkenszand één bij de Munitiedijk waar alle op de Duitsers buitgemaakte oorlogsmaterialen verzameld werden en één bij de fruitveiling waar voedsel en kleding opgeslagen lag. Tevens moest er langs de Oosterschelde gepatrouilleerd worden aangezien iedere nacht Duitse motorboten vanuit Schouwen werden gesignaleerd bij het stoomgemaal en de sluizen van Wemeldinge. Ook moest ik bij deze organisatie een reserve aanhouden.
Onze commandopost werd in het Landbouwhuis gevestigd. De gewestelijk commandant en ik zaten aan één tafel de heer de Roo (eertijds van “het gebroken geweertje” in het Goese verzet actief geworden in de tijd dat er geen gevaar meer aan verbonden was) aan een andere tafel aangezien hij iedere dag later op het bureau verscheen. Hij verzorgde daar tevens zijn boekhoudbureau. Op een morgen werd ik op de Markt te Goes staande gehouden door een mij onbekend persoon die mij in het geheim vertelde dat hij als vertaler werkzaam was bij de Engelse commandant en dat hem in die functie een brief van de Roo onder ogen was gekomen waarin deze aan de commandant een vliegtuig vroeg voor drie personen.
Deze personen wilden naar Engeland reizen en aan Hare Majesteit vragen burgemeester te mogen worden van Goes Middelburg en Vlissingen. Dit deelde ik mee aan van Woelderen burgemeester van Vlissingen. Later vernam ik van hem dat hij de Commissaris der Koningin had doen ophalen met deze de 1e de beste vlucht naar Londen genomen had en daar was beeëdigd.
Enige dagen later werd ik ontboden bij de staf voor besprekingen en kreeg te horen dat de Roo per 1 december 1944 ontslagen was. Zijn opdrachten moest hij mij ter hand stellen. Ook kreeg ik te horen dat per 1 december de O.D. (ordedienst) overging naar de bewakingstroepen dat ook de verzetsgroepen van Schouwen daarin moesten worden opgenomen dat ik deze compagnie moest formeren dat op 15 december een en ander klaar moest zijn dat ik zelf de commandant moest worden en met de compagnie klaar moest staan om Schouwen en Duiveland te bezetten.
Schriftelijke bevestiging van dit alles zou mij toegezonden worden. Door de Roo werd daarop een vergadering belegd van alle leiders van de Zuid-Bevelandse verzetsgroepen. Wij kennen u niet zeiden deze. De onenigheid liep zo hoog op dat ook ik verzocht werd te verschijnen. Toen het mij duidelijk werd waarover het ging sprak ik de leiders toe. Ik zei hun dat ik hun leider was en bleef dat de Roo niets in het verzet gepresteerd had en zich alleen door ellebogenpolitiek naar de voorgrond gewerkt had dat de Roo nog enkele dagen in functie bleef en dan naar huis kon gaan. Ik zei dat ze eensgezind moesten zijn dat het niet om de Roo of Kloosterman ging maar om onze bevrijding en dat men in het vervolg van mij de orders kreeg.
Op 4 mei 1945 bezette ik met 2 pelotons Schouwen en Duiveland het ene peloton te Zierikzee het andere te Bruinisse. De andere pelotons kwamen enige dagen later. N.S.B-ers werden opgepakt zowel rijken als armen boeren als arbeiders. Vrouwelijke N.S.B-ers en vrouwen die duidelijk vriendschappelijke relaties hadden gehad met Duitsers werden kaalgeschoren en eveneens geinterneerd.
In Zierikzee legerde ik de compagnie in twee Duitse barakken die eerst ontsmet en in orde waren gemaakt. We haalden zo veel mogelijk hout van het strand. De compagnie bleef daar gelegerd tot ze overging naar de Gezagstroepen. De compagnie had daar een soms zware dienst. Er moest worden gepatrouilleerd in de duinen want daar werden ‘s nachts veel materialen uit bunkers gestolen. Een leegstaande Duitse kantine werd in drie dagen afgebroken en wat er van de inventaris nog aanwezig was o.a. 12 wasbakken werd gestolen. Ook werd er wachtgelopen bij het N.S.B-vrouwenkamp het N.S.B-mannenkamp en bij het Duitse mijnopruimerskamp. We kregen elke dag Engelse voeding totdat de Gezagstroepen de dienst over namen. Bij de Gezagstroepen werd ik commandant van de 4e compagnie en werd na een schriftelijke cursus tot 1e luitenant bevorderd.
EPILOOG
Ik heb vooral door militaire dienst in beide wereldoorlogen veel gezien en opgemerkt: mensen die door electriciteit gedood werden aangeschoten smokkelaars vluchtende Belgen veel doden tijdens de wintermaanden in 1918 toen de griep vele sterke personen velde voedselrellen stakingen een poging tot een staatsgreep.
Mijn leven overziende dank ik God voor de strenge gereformeerde opvoeding die ik van mijn ouders kreeg. In moeilijke tijden stond ik vast op mijn benen omdat ik de steun voelde die mij staande hield. Wat wist ik van het verzet? Ik was onbekwaam en toch maakte ik bevrijdingsdag mee. Ik ben door alle gevaren heen gedragen door een macht die niet van enig mens kan zijn. Mijn vrouw heeft mij ten allen tijde gesteund. Zij was veel alleen. Gelukkig kreeg ik vaak goede kwartieren waardoor ze altijd wel enige tijd bij mij kon vertoeven.
Toen ik het commando had over Schouwen-Duiveland is zij veeltijds ook op Schouwen geweest. Toen ik moest onderduiken is zij 4 uur lang door de politie verhoord. Ze kreeg de kracht vol te houden dat ze niet wist waar ik was. Toen mijn dochter overleden was is ze enige tijd bij mijn zoon in Brabant geweest. Deze was opperwachtmeester bij de politie. Tijdens de bevrijdingsdagen trachtte ze naar de noordelijke provincies te trekken. Toen dat niet lukte kwam ze naar huis. Ze werd geopereerd omdat de schildklier beklemd zat onder het borstbeen. Ze heeft daardoor veel geleden. Ook haar hart was niet sterk meer. Desondanks hebben we zeer gelukkig samengeleefd en zijn bijna 67 jaar samengeweest.
Zo maakt een mens in zijn leven veel mede. Ik kan met zekerheid zeggen dat ik bij vele moeilijke opdrachten de gevaren niet zag. Op latere leeftijd terugziende constateer je dan dat je gedragen bent door een kracht die niet van je zelf was. Ik voelde me onbekwaam doch alles wat ik deed en moest doen kwam tot een goed einde. Ik dank mijn ouders voor de opvoeding die ik kreeg met daarin het vaste vertrouwen in God die ons leidt door alle gevaren heen die ons houvast geeft ook als men geen uitkomst ziet. Dan kan men gerust zijn en loopt het goed af.
Pieter Kloosterman, Nisse voorjaar 1984
Op 29 juni 1951 werd aan Pieter Kloosterman per Koninklijk Besluit het Bronzen Kruis toegekend op grond van zijn dappere daden gedurende de bezettingsjaren en tijdens de bevrijding.
In 1981 ontving Pieter Kloosterman het Verzetsherdenkingskruis.
In 1983 werd Pieter Kloosterman voorzitter van de afdeling Zeeland van de Nationale Federatieve Raad van het voormalig verzet.
Pieter Kloosterman is van jongsaf lid geweest van de schietvereniging “Pro Patria” te Nisse waarvan vele jaren als voorzitter.<